Verhalen over de yiḏaki – Djuŋgirriny’
Djalu’ Gurruwiwi deelt graag het verhaal dat hij van zijn vader hoorde over de Djuŋgirriny’ , de diepe en krachtige Gälpu clan yiḏaki die bij machte is om de westenwind Bärra’ te doen opsteken en wiens geluid met die wind mee wordt gevoerd om talloze volkeren in verre gebieden met elkaar te verbinden. Hoewel wereldwijd vaak wordt gedacht dat Djalu’ een soort “bewaarder is van de yiḏaki” voor de Yolŋu, klopt deze aanname niet helemaal. Zoals hij verklaard in onderstaande tekst, is hij weliswaar uitgekozen door zijn vader om de kennis van zijn clan over de yiḏaki in stand te houden – van het spelen van clan songs, de verhalen over Djuŋgirriny’ en een andere diepe yiḏaki van de Gälpu en verwante groepen. Hij is echter niet de baas over alle yiḏaki van alle andere Yolŋu clans, ook al weet hij er, door zijn voorliefde en nieuwsgierigheid, heel veel van af. Veel Yolŋu van de Miwatj en Laynha respecteren en erkennen de Gälpu als eigenaren van zeer krachtige yiḏaki kennis, maar dit verhaal kan verder niet worden gedeeld – men moet het doen met het verhaal over de Djuŋgirriny’.
Djalu’ zei over de hier afgebeelde yiḏaki dat hij er altijd van droomt er zo één te maken. Hij hoorde de lokroep vanuit de bush toen hij op jacht was naar yiḏaki, en hij dacht almaar “Waar is die yiḏaki? Ik móet ‘m vinden!” Toen hij deze daadwerkelijk gevonden had en begon om te hakken, stroomde er water uit de stam. Het bleek dat de uitgeholde boom vol regenwater zat waardoor het hout van binnenuit gehard werd terwijl de boom nog leefde. Djalu’ beweerde dat het genezend werkte toen hij op deze yiḏaki speelde.
Het is Djuŋgirriny’ , een fors en krachtig instrument, met een gemiddelde tegendruk. Djalu’ is niet zo van de kleinere met hoge tegendruk en hoewel hij begrijpt dat ze ideaal zijn voor de snelle, agressieve manier van spelen van de jongere Yolŋu van tegenwoordig, ze daarentegen helemaal niet zo goed zijn voor de gezondheid. Een mooie ruime uitholling en lage tegendruk helpt je om voller en natuurlijker adem te halen; je hoeft je adem niet te forceren om te spelen. Zo heeft zijn vader het hem geleerd en daarop dankt hij zijn goede gezondheid en vermogen om yiḏaki te spelen en bovendien nog te jagen ondanks zijn hoge leeftijd. Alle andere oudere mannen zijn al een tijdje met de yiḏaki gestopt en zitten liever thuis.
Deze Djuŋgirriny’ is groter en dieper van klank dan die we eerst zagen, die ook wordt gebruikt door Djalu’ in bovenstaande video. Deze is 174 cm lang, heeft een mondstuk van 38 mm en een klok van 13.5 cm. Het heeft als grondtoon een ‘D’ met een ‘E’ trompettoon. Er is veel kracht voor nodig om dit instrument aan de praat te krijgen maar ook een verfijnde, subtiele lipspanning. De toon is warm en mooi diep, terwijl het ook helder klinkt in de bovenste regionen. Een D is een vrij lage toonsoort voor moderne Yolŋu yiḏaki, de andere Djuŋgirriny’ die we zagen is een ‘E’. Maar ze hebben allebei dezelfde eigenschappen: groot formaat, grote uitholling, warm en krachtig geluid met gebalanceerde hoge harmonieën, zachte doch volle trompettonen en een gemiddelde tegendruk.
Het is deze combinatie van klank, grootte en bespeelbaarheid die Djalu’ definieert als eigenschappen van de perfecte Djuŋgirriny’ en de perfecte yiḏaki om te spelen voor je gezondheid. Luister naar Djalu’ die Bärra’ ten uitvoer brengt op deze yiḏaki, via streaming audio of videoclip, en vergelijk het met hetzelfde stuk gespeeld op een andere yiḏaki met aanvullende stem en clapsticks – een fragment van de Gawurr Manikay CD.
Dhäwu Djuŋgirriny’puy (Het verhaal van Djuŋgirriny’ )
Dit is hoe Djalu’ het vertelde in Garma in 2002, in zijn eigen Gälpu taal. De lijst van plaatsnamen is gebruikelijk bij Yolŋu vertellingen en in gezang. Het laat zien hoe belangrijk de verbinding is tussen land en bevolking. Hij verwijst naar de originele Djuŋgirriny’ die nog altijd wordt bewaard op een heilige plek van de Maung op Goulburn Island, boven de noordkust van West Arnhem Land. Het verhaal komt deels terug in de song Bärra’, dat hierboven wordt gezonden door Djalu’s broer Gurritjiri.
Yow, dhäwum nhäpawuy yidakiwuy ŋunhal nhälaŋ Ŋaypinya Gurruwurru ga ŋayi nhan Winirriŋ ga ŋayi nhan Yunawalthamana, Dhararrarra ga Yirrkay banhayaŋayi riŋgitj malanyna. Ŋayi riŋgitj ŋalaŋuru banha…
Dit verhaal gaat over de yidaki van Ŋaypinya, Gurruwurru, Winirriŋ, Yunawalthamana, Dhararrarra, en Yirrkay. Dit zijn riŋgitj plaatsen. (Plaatsen die ceremonieel gedeeld worden door verschillende clans.)
Ga banhayam yidakim… yidakim nhan banhaya nhan dhupal märrma’ – Marrakulu ga Gälpu. Yidaki-waŋan dhupal Marrakuluyu, ga nhanam mä nhangu malikinan yaka nhan wata-wulan.
En die yidaki… er waren twee yidaki – Marrakulu en Gälpu. Deze twee clans bespeelden de yidaki, en toen de Marrakulu speelden, deed hij het niet en het geluid reikte niet ver.
Banhaya nhan Djuŋgirriny’ŋa ŋayim. Djuŋgirriny’ŋa. Ŋunha Gurruwurru’ŋa. Ga Djuŋgurriny’ŋa ga Manhdharrŋa, ga Ŋaypinyan. Manymak?
Dat gebeurde bij Djuŋgirriny’. Djuŋgirriny’, Gurruwurru, Manhdharr, Ŋaypinya. Okay?
Banhayam yidakim, banhayam Djuŋgirriny’ nyäku. Yidaki-waŋanham bala nhan malikuyinan lupthuwanan dupthuwanam nhan ga dhurrwaraŋa Manhdharrŋa dhal’yuwan.
Die speciale yidaki die Djuŋgirriny’ heet, is van mij. De Marrakulu yidaki klonk wel maar het geluid werd slecht en zonk in het water. Toen gooide het geluid zich in de rivier mond bij Manhdharr.
“Ŋanapurruŋguny dhuwal yätjthinan, yapa.” Bitjan nhan. “Ŋay wilak nhuman birr’kay’yuwa.”
“Die van ons is slecht geworden, zus.” (De familieband tussen de Gälpu en de Marrakulu benadrukkend)
Dat is wat ze zeiden. “Hier, misschien moet jij het proberen”.
Dit’thuŋ-dhuwanam nhanam miwukthuwanan wata Bärra’. Bärra’. Yalyal miwukthuwan bala liyuwan Gurruwurru. Gälmak against nhan banha liyuwanan Gälmak. “Yäw, manymaktjinan,” bandakwulanynha liyuwanam Matjindji. Liyuwanam.
Toen de yidaki klonk begon de wind Bärra’ te waaien. Bärra’. Hij begon zachtjes te waaien naar Gurruwurru. En Gälmak (huis van Wititj de Olijfpython). “Hey, dat is goed.” Hij raakte de Bandakwulanynha en de Matjindji (sacraal Gälpu sculptuur en dilly bag.) Hij raakte ze en klonk.
“Yow, gatjuynha. Goulburn ga Ŋaypinya.”
“Okay, neem deze yidaki, mensen van Goulburn (Noordwest Arnhemland) en Ŋaypinya.”
Ga balam nhan rirrakaynha naŋ’thuwan Gomumuk. Gomumuklin. Ga Mirarrmina. Ga Gurwana, Many’punurru, Yapayapa.
En toen ging het geluid naar Gomumuk. En Mirarrmina. En Gurwana, Many’punurru en Yapayapa.
Yow, banhayam part nyäkuway, ŋunha Djuŋgirriny’, Goulburn ŋoya yaka, dhunupa. Ŋunhaya walŋa badak ŋunha. Badak ŋunhaya.
Ja, die yidaki is van mij, de Djuŋgirriny’. Hij ligt daar, op Goulburn. Hij leeft daar nog steeds. Hij is nog steeds daar.
Ŋarru nhunu bayiŋ bitja ŋunha nhunu bayiŋ ma wakin wekaŋ rrupiya yolŋuyu.
Maar als je een foto wil maken moet je veel geld betalen. (Als compensatie voor het zien van een heilig voorwerp of plaats.)
Ŋunhaya nhan ŋoya yaka. Banhayam Gälpu’wu yidaki ŋunhayam ŋurruŋu. Manymak. Bala dith’dhuŋ-dhuwanan yakan ŋaya. Ŋanapiliŋgu ŋalapalmi, djinaŋ wala ŋanapu yaka dith’dhuŋdhun. Bala miwukthun yalyal.
Daar ligt hij. Die eerste yidaki die van de Gälpu is. Okay. En ik speel de yidaki nog steeds op die manier -ḏith’dhuŋ. Tegenwoordig spelen we ḏith’dhuŋ nog steeds op de yidaki, net als onze voorouders. En dan begint de zachte wind te waaien.
Ŋunha dit’thuŋdhun yaka, ŋupanŋarruŋ ŋunha aah ŋunha bayma. Mayŋupa, Gurralpa, Djinbiditnhaŋunha bayma.
Ŋawaṯ’ŋawaṯ ŋunha bayma. Bärra’. Dhaŋum Ŋaypinya, Gayarrara,
Winirri, Yunawalthamana, Mätjitjpa, Gulukurru, Yirrkawuy. Sacred ŋunhayam ŋayi. Yuwalk!
Als de yidaki klinkt, dan reist hij daar rond. Daar bij Mayŋupa, Gurralpa, Djinbiditnha. En daar, bij Ŋawaṯ’ŋawaṯ. Bärra’, de westenwind. Hier, bij Ŋaypinya, Gayarrara, Winirriŋ, Yunawalthamana, Mätjitjpa, Gulukurru, Yirrkawuy. Dat zijn heilige plaatsen. Echt waar!
Badak ŋunha. Yaka ŋarru nhan entering. Ŋarru Mandawuy ga Galarrwuyyu dhupal yaka ŋayathan. Djuŋgaya.
Het is nog steeds daar. Niemand zal de plaats betreden (Die heilige plaats). Maar Mandawuy en Galarrwuy bewaken hem, als djuŋgaya. (bewakers voor hun moeders clan.)
Yow, ŋayam ga Gurritjiri ŋupandawu ŋunhukuya ŋayi malanynha banha ŋupan. Yaka yuṯa, ŋurru-naŋgal bewali. Banhayam nhan wekanhan bitjanan, “ŋay’ Gurritjiri dhaŋum nhuŋgulim bilmam, ŋay’ Djalu’ yidaki dhaŋum nhuŋguli. Yaka nhuma ŋarru badatjunma.”
Ja Gurritjiri (mijn broer) en ik tekenen voor deze gebieden. Dit is niet nieuw maar reeds het geval sinds het begin der tijden. En toen gaf hij (onze vader Monyu) het ons als volgt, “hier, Gurritjiri, de clapsticks (en daarmee de liederen) zijn voor jou, en hier, Djalu’, de yidaki is voor jou (om het te bewaren en door te geven). Jullie mogen niet falen.”